Blog

Wethouders van met name kleinere gemeenten in het landelijk gebied hebben veel verschillende zaken die hun aandacht opeisen. Variërend van tekorten oplossen op de jeugdzorg tot het uitwerken van de regionale energiestrategie. Klimaatadapatie, volgens de definitie van het Deltaprogramma of de Nationale Adaptatiestrategie, lijkt niet heel hoog op de lijst met prioriteiten te staan. Er worden braaf klimaatatlassen gemaakt, stresstesten uitgevoerd, en de eerste risicodialogen georganiseerd. En dan? Blijft het bij de constatering ‘wij hebben hier nauwelijks wateroverlast’ of, ‘wellicht kunnen we wat geveltuinen stimuleren?’ Of krijgen wethouders wel degelijk buikpijn van dit onderwerp, dan wel zien ze kansen voor het befaamde ‘meekoppelen’ of ‘werk-met-werk’ maken? Nu ik als VNG klimaatambassadeur mijn eerste gesprekken met, heel verschillende, gemeenten in den lande gehad heb, valt me het volgende op. Klimaatadaptatie als zodanig roept geen sterke associaties op, maar, laten we wel zijn, de wethouders in kwestie vinden de aanleiding wel interessant genoeg om ruimte te maken in hun drukke agenda’s om met mij te overleggen. Dat is natuurlijk niet zomaar. Om te beginnen willen ze mij, en daarmee ‘Den Haag’ graag vertellen over wat ze wel al allemaal doen en gedaan hebben en wat het resultaat is. En daarvan leer ik, en daarmee ook andere gemeenten, heel veel. Bijvoorbeeld over al uitgeprobeerde pilots die niet lekker lopen, zoals ‘waterdoorlatende stenen’ die veel sneller dan verwacht dicht gereden worden, en dus niet werken. Of over nieuwe bewoners ‘verplichten’ om zelf voor waterberging op eigen terrein te zorgen, omdat je als gemeente geen hemelwaterriool wil aanleggen, en ze alleen een fraaie folder meegeeft over hoe dat dan moet. Maar niet controleren of dit ook daadwerkelijk gebeurt, en dan constateren dat er wateroverlast dreigt te ontstaan omdat de helft niets uitgevoerd heeft. De goede voorbeelden zijn er natuurlijk ook, variërend van ‘omgekeerde verkeersheuvels’, lees kuilen waar je water laat infiltreren, en ‘karrensporen’ in plaats van asfaltwegen in nieuwbouwwijken, tot complete wadi’s en opengewerkte beken. En op de vraag hoe dat dan komt, passeren alle bekende belemmeringen vervolgens de revue. Te weinig capaciteit en expertise in de ambtelijke ondersteuning, gedoe in regionale samenwerking, te weinig – structureel – geld, onduidelijkheid over rijksbudgetten en cofinanciering, toenemende weerstand bij de delen van de bevolking tegen ‘dure duurzaamheid’, andere politiek-bestuurlijke prioriteiten. En juist op deze laatste punten blijkt ook het belangrijkste aanknopingspunt te zitten. Simpel gezegd: wethouders van landelijke gemeenten liggen op dit moment niet wakker van het klimaat, maar wel van stikstof en trekkers bij het provinciehuis. Van Noordoost Groningen tot diep in Limburg is dat de rode draad; als klimaatverandering beperkt blijft tot wateroverlast, is het gesprek kort. Als de link gelegd wordt naar droogte in de afgelopen zomers, recente beregeningsverboden, verdrogende natuurgebieden, stikstofproblematiek en boerenprotesten, is de politieke urgentie voor het lokaal bestuur glashelder. We realiseren ons soms te weinig dat boeren naast ondernemers, landeigenaar, natuurbeheerder ook inwoners van gemeenten zijn, en dus de lokale politiek aanspreken. Het is de uitdaging om werkelijkheden aan elkaar te knopen, en bijvoorbeeld stikstofproblematiek te koppelen aan droogtebestrijding. Niet door nog meer landelijke wet- en regelgeving te stapelen, maar door gebruik te maken van lokale kennis en ‘gebiedsurgenties’. En wie kan daar beter mee helpen dan wethouders uit het landelijk gebied?
Toen ik in september mijn aftreden als wethouder aankondigde, onder het mom van ‘het wethouderschap is een prachtige baan, maar niet voor mij, werd ik bedolven onder de (digitale) reacties. Uiteindelijk waren het er honderden. En vrijwel zonder uitzondering vermelden ze drie punten. ‘Wat moedig van je, respect’, ‘ik snap dat de politiek jou niet ligt’, en ‘je vindt vast iets dat beter bij je past’. Hartverwarmend, maar ook enigszins verwarrend. Met name die eerste twee punten; zo moedig vind ik mezelf oprecht niet, en waarom vinden mensen het zo logisch dat de politiek mij niet ligt? Zegt dat misschien niet meer over wat mensen kunnen en mogen verwachten van politiek, dan over mijn persoonlijke keuze? Ik constateer dat het onbehagen over politieke oplossingen voor de grote problemen van deze tijd groeiende is. En juist als voormalige ‘groen-blauwe’ Hoogheemraad begrijp ik dat ook. Zeespiegelstijging, CO2 toename, de stikstofproblematiek, de grote achteruitgang in de biodiversiteit, bodemdaling, verdroging; het zijn zielloze, onverbiddelijke, eigenstandige ontwikkelingen die ongevoelig zijn voor politieke opvattingen en democratisch debat. Je hebt geen socialistische of liberale dijken, je hebt alleen het wassende water. We kunnen ons opwinden over het strakke bekkie van Greta Thunberg, en ons afvragen of zij het debat over klimaatadaptatie nu helpt of hindert met haar felheid, maar het klimaat zelf trekt zich niets aan van draagvlak of draagkracht. Als wij niet collectief in actie komen, zijn de waarneembare veranderingen om ons heen onomkeerbaar. Een mens zou het er Spaans benauwd van krijgen. Feitelijk hebben we maar twee opties: ontkenning of actie. Ontkenning ligt het meest voor de hand; wat helpt het als ik mijn leven overhoop gooi; minder vlees ga eten, minder ga vliegen, voor veel geld mijn huis isoleer, mijn auto de deur uit doe? Terwijl de buurman…., bedrijven…Schiphol…, vult u maar in. Wat helpt het als Nederland de economie remt, kosten maakt, het braafste jongetje van de klas wil zijn, terwijl China …., de VS…. vult u maar in. Maar maken onze definitiekwesties of wij iets een probleem vinden, of niet, elkaar van hypocrisie beschuldigen en de maat nemen, het klimaat iets uit? Helaas. Nee. Het klimaat luistert niet naar ons, het verandert gestaag door. Dus kijken we naar onze klimaatmarcherende kinderen, en realiseren we ons dat, als wij niets doen en niet verder kijken dan 2030, 2050, de wereld onleefbaar is in 2075. 2075, dan is mijn dochter Nina van 16 72 jaar oud. Een vinnige, slimme dame op leeftijd, die, na een zinvol besteed werkzaam leven, ook nog in Leiden wil kunnen wonen om van haar oude dag te genieten. Welke wereld hebben wij dan voor haar, en al die andere jongeren, gecreëerd? En hoe komen we tot actie? Wegkijken helpt niet, wanhopen ook niet. Het enige wat resteert, is hoop. Hoop is een lastige emotie, een werkwoord. Hoop is iets wezenlijks anders dan blijmoedig optimisme, want dan creëer je ‘groene sprookjes’. Hoop betekent de feiten onder ogen zien, en dan toch, elke dag opnieuw, besluiten om te kijken of je iets bij kan dragen. Omdat het alternatief betekent dat je in je bed gaat liggen, met een dekbed over je hoofd, of tegen beter weten in bijdraagt aan de vernietiging van je leefomgeving. Hoop laat zich erg voeden door zinvolle, collectieve actie. Niet alleen zelf kleine, haalbare stapjes zetten, maar dit met je buren doen. Met je vrienden, met je school of club. En juist daarom is een gemeente als Leiden zo’n fijne schaal voor duurzame verandering. ‘Big enough to cope, small enough to care’. ‘Samen maken we de stad’ is de ondertitel van ons collegeakkoord. Ik zei het al, klimaatverandering trekt zich niets aan van de politiek. Als wij blijven geloven dat we in een soort Pyramide structuur functioneren, met het college aan de top van de Pyramide, en onze inwoners aan de basis, zijn we bezig onze collectieve teleurstelling te organiseren. We blijken in ons eentje de noodzakelijke veranderingen niet te kunnen realiseren; de begroting is niet groot genoeg om alle duurzaamheidsmaatregelen te kunnen betalen, we kunnen niet zelfstandig ontwikkelaars dwingen duurzaam te bouwen, we zijn niet bij machte om mensen in andere vormen van vervoer te dwingen etc. Ik mocht nog net met het college naar Leuven, en daar zag ik een wezenlijk andere opvatting over de rol van de gemeente en het gemeentebestuur in de transitie naar duurzaamheid. Een klaverblaadje, in plaats van een Pyramide. Met het gemeentebestuur als een van de vier klaverblaadjes, gelijkwaardig aan de andere drie. Voorwaardenscheppend, faciliterend, regelgevend, controlerend. Maar zeker niet als enige aan zet. Minstens zo belangrijk is de Universiteit. In haar onmisbare rol van ‘speaking truth to politics’. Leiden als kennisstad met zoveel kennisinstellingen, zou hierin een voortrekkersrol in Nederland kunnen vervullen. De noodzakelijke innovaties, maar ook de monitoring van de effectiviteit van maatregelen komen bij onze kennisinstellingen vandaan. Ik heb als wethouder vaak gevraagd ‘hoeveel geveltuintjes zijn er nodig om een wijk klimaatbestendig en biodivers te maken? 10, 100, 1000? Collectieve actie betekent immers ook dat mensen zien dat ze werkelijk iets bijdragen aan een groter geheel. Niets zo bevredigend als zien dat je energie uit je zonnepanelen teruggeeft aan het net, duurzaam bezig bent en geld verdient. Dat de insectenstand weer toeneemt dankzij het bijenlint bij jou in de straat. Dat je met je buren een deelauto (met eigen parkeerplaats!) regelt, en zo iets aan de file doet. Een derde klaverblaadje bestaat dan ook uit onze burgers, en de bijbehorende burgerinitiatieven. Nevengeschikt aan de gemeente, niet ondergeschikt. Energiecollectieven, buurtmoestuinen, tiny forests. Het feitelijke, meetbare effect is belangrijk, maar het hoopgevend aspect van de zinvolle, collectieve actie minstens even zeer. Als laatste klaverblad is het bedrijfsleven aan zet. Grote bedrijven, projectontwikkelaars, vervoersbedrijven, maar zeker ook onze lokale middenstand. De motor van onze economie, en daarmee van ons levensonderhoud. Een bron van innovatie en ‘doenerigheid’, mits op de juiste manier gestimuleerd. Met de recente ecoglazen actie bij 3 Oktober hebben we, wellicht tot onze eigen verrassing, mogen ervaren hoeveel je tot stand kan brengen als ondernemers, burgerinitiatieven en de gemeente (ambtelijk en politiek) de handen ineen slaan. Zinvolle collectieve actie, 10.000 kilo plastic minder, hoe hoopgevend is dat! Ik zie ‘Samen maken we de stad’ als het bovengeschetste klavertje vier. In dat licht bezien is het helemaal niet zo stoer om van het ene blaadje over te stappen naar een van de andere drie. Ik heb groot respect gekregen voor, en veel geleerd van het ‘politieke blaadje’. Ik stap blijmoedig over naar een van de andere drie blaadjes, om daar mijn bescheiden bijdrage te leveren. Dus ja, punt drie van de 100-en reacties klopt; ik ga vast iets anders nuttigs doen dat beter bij mij past.